Taal- en letterkunde
Zaterdag 29 november
09.30 u. - Yoïn van Spijk (3.15)
Van Nederlands tot Germaans: een taalreis door de tijd
Hoe klonken de voorlopers van het Nederlands – en hoe weten we dat? Historisch taalkundige Yoïn van Spijk neemt zijn publiek mee op een reis door tweeduizend jaar taalgeschiedenis.
De taalreis start bij het Middelnederlands van de late middeleeuwen. Aan de hand van één zin ontdekt het publiek de voornaamste verschillen met het huidige Nederlands op het gebied van de grammatica en de uitspraak. Daarbij legt Van Spijk uit hoe de taalwetenschap ons in staat stelt een reconstructie te maken van de historische uitspraak.
Na het Middelnederlands analyseert Van Spijk de zin samen met het publiek in drie eerdere fases: het Oudnederlands, het Proto-West-Germaans en tot slot het Proto-Germaans. Hij vertelt daarbij hoe we aan onze kennis komen van die laatste twee talen, die geheel gereconstrueerd zijn.
10.30 u. - Lars Bernaerts (3.15)
Lezen op de lange baan. De romancyclus in de Nederlandse literatuur
De geschiedenis van de romancyclus in de Nederlandse literatuur is nog niet geschreven. Nochtans gaat het om een belangrijke traditie. Van de Anton Wachter-romans tot de Ewout Meyster-cyclus en De tandeloze tijd, van Truitje Bomsboom-Toussaints Leycester-cyclus tot Louis Ferrons Teutoonse trilogie en van Ivo Michiels’ De alfa-cyclus tot Astrid Roemers Onmogelijk moederland: romancycli hebben hun stempel gedrukt op de literatuur van de 19de, 20ste en 21ste eeuw. Lezers staan vaak echter vooral stil bij delen van de cyclus en niet bij het geheel, pakweg bij Adelaïde maar niet bij De familie-Roothooft. Deze presentatie gaat in op de vraag wat het oplevert als we romans lezen in het licht van de romancyclus waar ze toe behoren. Vervolgens bespreekt ze de eigenheid van zo’n cycluslectuur, die te vergelijken is met de lees- of kijkervaring van een serie maar er ook op belangrijke punten van verschilt. Ten slotte reflecteert de presentatie op manieren om de romancyclus in het literatuuronderwijs te behandelen tegen de achtergrond van de theorie en geschiedenis ervan.
12.00 u. - Jeroen Dera (3.15)
Online reading challenges: wat leveren ze jongeren op?
Wereldwijd genieten zogenaamde online reading challenges grote populariteit. Alleen al op Goodreads zijn er jaarlijks ruim 8 miljoen gebruikers die een zelfgekozen leesdoel instellen (bijvoorbeeld: ‘Ik wil dit jaar honderd boeken lezen’) en hun vorderingen delen met hun online netwerk. Ook Nederlandse jongeren nemen massaal deel aan dit fenomeen. In deze presentatie doe ik verslag van een interviewonderzoek dat ik uitvoerde onder 20 adolescenten van 15 tot 20 jaar, die regelmatig deelnemen aan een online reading challenge. Welke motieven hebben zij om dit te doen, wat zijn positieve en negatieve effecten van deelname, en welke invloed hebben de challenges op hun leesroutines? Ik deel niet alleen de antwoorden op deze vragen, maar verken ook wat deze te betekenen kunnen hebben voor de onderwijspraktijk.
13.00 u. - Kristel Doreleijers (3.15)
Maak kennis met het Meertens Jongerenpanel: de leerling als taalexpert
Het Meertens Instituut heeft al jarenlang een succesvol Meertens Panel. Vrijwilligers uit Nederland en Vlaanderen vullen regelmatig vragenlijsten in over taalkundige of culturele onderwerpen. Nu is er een nieuwe variant van het panel, die jongeren vanaf 16 jaar betrekt bij wetenschappelijk onderzoek: het Meertens Jongerenpanel. Deelname gaat per schoolklas, waarbij docenten Nederlands fungeren als ‘docentwetenschappers’ en in nauw contact staan met de onderzoekers. De gegevens die ze verzamelen, bieden nieuwe inzichten in taalvariatie in het algemeen en jongerentaal in het bijzonder. Maar ook voor jongeren en hun docenten is het aantrekkelijk om mee te doen. De vragenlijsten (± vier per schooljaar) zijn een leuke manier om in de lessen Nederlands aandacht te besteden aan taalkunde, passend bij de nieuwe eindterm ‘Taalvariatie en taalverandering’. Ook zijn er bij elke vragenlijst aanvullende lesideeën en toegankelijke artikelen beschikbaar. Jongeren in het panel maken bovendien kennis met wetenschappelijk onderzoek en zijn daarbij zelf expert, omdat ze input mogen geven op basis van hun eigen taalgevoel en taalkennis.