Taal- en letterkunde

Vrijdag 22 november

13.15 u. - Karen De Clercq (3.15)

De elementaire deeltjes van taal: een nieuwe kijk op morfemen

Sinds Von Humboldt heerst in de taaltheorie de idee dat één vorm correspondeert met één betekenis. Neem bijvoorbeeld een woord als bloempot. Dat bestaat uit twee delen, bloem en pot, die allebei op transparante wijze bijdragen aan de betekenis van de samenstelling. Er zijn echter vele afwijkingen te vinden in talen die suggereren dat de idee van een 1-op-1 vorm-betekeniscorrespondentie een ideaal is. Neem bijvoorbeeld de vorm koel: die kan zowel een bijvoeglijk naamwoord zijn (een koel drankje) als een vorm van een werkwoord (ik koel de dranken). Eén vorm (koel) correspondeert in dit geval dus met twee betekenissen. Ik zal aantonen dat vorm-betekenisafwijkingen perfect verklaarbaar zijn, als we op een nieuwe manier naar morfemen kijken. In plaats van aan te nemen dat ze de kleinste bouwstenen van taal zijn,  argumenteren we - aan de hand van taalvergelijkend onderzoek - dat morfemen complex zijn, en opgebouwd uit verschillende abstracte kenmerken. Met andere woorden, morfemen zijn als moleculen die op hun beurt bestaan uit atomen.  We tonen nauwgezet aan hoe we dankzij deze idee vorm-betekenisafwijkingen kunnen begrijpen.  

14.15 u. - Pieter Verstraeten (3.15)

Hoe werken verhalen? Naar een zinvolle narratologie voor het secundair onderwijs

We beleven de jongste decennia een ware storytelling boom. De kracht van verhalen wordt niet alleen ingezet in literaire fictie, maar in zowat alle maatschappelijke en culturele domeinen, gaande van de journalistiek en het onderwijs, over de social media tot de marketing en reclame. In het schoolvak Nederlands leren we leerlingen de basis van de narratologie. Concepten als personages, vertelperspectief, … moeten inzicht geven in hoe verhalen werken en hoe je verhalen kunt lezen. De vraag rijst echter in hoeverre dat instrumentarium daadwerkelijk geschikt is om diepgaand fictie te lezen én om meteen ook kritisch en bewust om te gaan met de wildgroei van verhalen in andere maatschappelijke domeinen. In mijn presentatie wil ik, geïnspireerd door inzichten uit de critical cultural narratology en aan de hand van verschillende soorten verhalen (reclamefilmpjes, sprookjes, literaire kortverhalen), ideeën aanreiken voor een zinvolle narratologie in het secundair onderwijs, waarbij literair lezen en maatschappijkritisch lezen hand in hand gaan.

15.45 u. - Helen de Hoop (3.15)

Goedbedoelde taalfouten: de invloed van prescriptieve regels op taalgebruik

Het gebruik van ‘hun’ als onderwerp, lijdend voorwerp en na een voorzetsel maakt voor veel sprekers van het Nederlands deel uit van de taal die zij als kind op geheel natuurlijke wijze leren. Vervolgens wordt hun dit gebruik van ‘hun’ afgeleerd. In het onderwijs wordt veel energie gestoken in het onderwijzen van prescriptieve taalregels met volgens sommigen slechts beperkt succes. Vermijdingsstrategieën die hier het directe gevolg van zijn leiden tot zogenaamde ‘hypercorrectie’: uit angst om ‘hun’ fout te gebruiken, gebruiken sommigen als objectvorm alleen nog het persoonlijk voornaamwoord ‘hen’, ook als het volgens de prescriptieve regels ‘hun’ moet zijn. Hoewel prescriptieve grammaticaregels er vaak op gericht zijn taalveranderingen tegen te gaan, werken ze zo (andere) taalveranderingen in de hand.

16.45 u. - Gertjan Postma (3.15)

“Alle vijf (de) boeken”  — Waar komt die nieuwe Nederlandse paucalis-constructie vandaan? — Intern taalcontact en syntactische structuur van het ‘weinigvoud’

De paucalis is een ‘weinigvoud’ dat in sommige talen van de wereld optreedt. Het ontwikkelt zich soms vanuit een gegeneraliseerd tweevoud, bijv. in het Russisch. Ook het Nederlands heeft een paucalis, zij het enigszins versluierd. Terwijl in Vlaanderen in allevijf (de) boeken bijna altijd het lidwoord verschijnt, is dit in het Hoge Noorden van Nederland juist afwezig. In het tussengebied is het lidwoord verplicht aanwezig bij de lage telwoorden (2-4), en verplicht afwezig bij de hoge telwoorden (>20): een paucalis ontstaat. Op basis van een recente Meertens-enquete zullen we het ontstaan ervan bestuderen: wat is het ontstaanspad van het extra lidwoord? En waarom projecteert dit op lage hoeveelheden? Er blijkt een archaïsch niveau in onze cognitie te bestaan die we met dieren delen (“subitizing” van aantal), naast een uitsluitend-menselijk cognitief niveau van hogere aantallen (“ordinality”). Een morfosyntactisch complex blijkt ‘subitizing’ te weerspiegelen. Hoe kan dat? Is talige structuur misschien breder dan de mens?